Het Blinkende Goud (4)

Vierde deel, geschreven door Wim Hillenaar, burgemeester van Cuijk

Zware tonen in een langzaam ritme trilden hen tegemoet. De spanning voelden ze in hun lijf. Ze vertraagden hun pas en stapje voor stapje kwamen zij steeds dichter bij het dorp. Ze hoorden nu ook muziektonen en vrolijke stemmen.

“Ach, natuurlijk!”, lachte Jasper wat verlegen. Hoe had hij zich ook zo kunnen laten meeslepen door dat mysterieuze gedoe en stelden ze zich eigenlijk niet enorm aan, vroeg hij zich vertwijfeld af.

 “Het dorpsfeest is begonnen!” De anderen keken hem verward aan, tot hij hen vertelde dat hij de dag ervoor druk was bezig was geweest in het dorpshuis met de voorbereidingen. Hij was het door zijn wandeling in het bos, de ontdekking van het glinsterende ding, de ontmoeting met Rosa en alles wat er op volgde helemaal vergeten.

Daar stonden ze dan. Nog helemaal in de ban van hun spannende zoektocht naar de schat, stapten ze de feestelijkheid in.

“Waarom ook niet?”, riep Floris vrolijk uit en ook Bram gaf gretig toe wel dorst te hebben gekregen van hun avontuur. Frank had de hint begrepen en stond al bij de bar. Jasper en Rosa keken elkaar aan, glimlachten veelbetekenend en volgden de rest.

Het vijftal raakte volop aan de praat, want wat hadden ze eigenlijk allemaal wel niet meegemaakt de afgelopen anderhalve dag? Was hun fantasie op hol geslagen, of zou er echt een schat zijn? En hoezo hebben uitgerekend zij elkaar ontmoet? Ze leerden elkaar die avond steeds beter kennen en ze waren vastbesloten hun zoektocht voor te zetten.

Door de slaap, de warmte en het bier droomde Jasper weg. In zijn gedachten flitsten plaatjes razendsnel voorbij: de vondst van doosje, het perkament, de eeuwenoude schat, de mysterieuze Floris, de heren Van Cuijk, Bloedrood, de Merletten, het tweede doosje, het gesproken gedicht, de heks. Wat zei ze ook alweer? Zouden ze echt de hulp van de bewoners hier moeten vragen?

“Zijn jullie aan het oefenen voor de Metworst, of zo?”, zei één van de feestgangers die met een vragende blik naar de vier schimmels en de zwarte hengst wees. Floris raakte met hem aan de praat en hoorde gepassioneerde verhalen over paardenraces tussen jonggezellen op het Vortums Veld op Carnavalsmaandag, een eeuwenoude traditie. “Echt schitterend!” riep de man aangeschoten, maar uit de grond van zijn hart uit.  “Ja, Echt goud!” en hij waggelde verder in zijn witte broek en blauwe kiel terwijl hij “Houdoe!” riep.

“Ik heb mijn schat al lang gevonden!” riep een vrolijke dame uit in de richting van Rosa. Ze liep stralend en met felrode wangen gearmd met een knappe dorpeling. Ze had kennelijk iets opgevangen van hun gesprek, maar zou ze het ook serieus hebben genomen, vroeg Rosa zich af.

In slaapdronken toestand ving Jasper flarden van gesprekken om hem heen op. Alles wat hij hoorde leek over de schat te gaan, maar hij kon er geen wijs uit. “Het is niet allemaal goud wat er blinkt!”, riep iemand. “Oogverblindende schoonheid”, sjanste een ander. “Dat is de kracht van samenwerken” zei één van de organisatoren van het feest trots. “Op het goei leve!” proostte weer een ander.

Floris, Frank en Bram stonden op van hun barkruk en schudde Jasper wakker en wenkte naar Rosa. Ze besloten bij Jasper te overnachten en de volgende ochtend naar de kerktoren te gaan.

Ze sliepen als rozen, maar niet lang, want toen de haan kraaide en de zon de kamer in scheen waren ze meteen klaarwakker. Op naar de schat.

Op de lommerrijke Brink aangekomen sloeg te vertwijfeling toe. Je kunt toch niet zomaar die toren gaan beklimmen? En waar begin je met zoeken? Bram probeerde de deur van de kerk te openen, die tot zijn verbazing luid piepend open ging. Ze stapten alle vijf de koele kerk in en keken om zich heen op zoek naar een aanwijzing.

“Ahaa!” hoorden ze een rijzige, magere broeder zeggen, die naar hun toe kwam snellen. “Dat moeten ze zijn. De vijf dienaren van het Land van Cuijk!”. Verbaasd keken ze elkaar aan. Hoe kon dit nou weer? De broeder glimlachte breed. Vriendelijk, maar ook mysterieus.

“Ik zal het jullie vertellen. Per toeval hebben jullie elkaar gevonden. Als vijftal hebben jullie al verschillende aanwijzingen voor de schat gevonden. Jullie zijn bij elkaar gebleven én jullie zijn vastberaden om verder te zoeken. Nou, dat moeten jullie de vijf uitverkoren zijn, zoals lang, lang geleden al is voorspeld.”

“Maar…”, stamelde Rosa.

“Nee, wacht ik zal het jullie bewijzen”, sprak de broeder rustig verder en hij haalde onder zijn bruine habijt een grote, koperkleurige vijfhoekige zware koker. “Dit”, zo vertelde hij verder, “is een pentascoop. Dat is een kijker, waar iedereen die er door kijkt mooie kleurpatronen te zien krijgt net als een kaleidoscoop. Alleen de vijf uitverkoren kunnen er echt iets door zien. En – zo gaat de legende verder – ze kunnen er ook door zien waar de schat verborgen is!” Met grote glimmende ogen keek hij hen aan. “Nou, kijk er maar eens door!”.

Frank, die het maar moeilijk kon geloven stak zijn hand uit en zei: “het zal mij benieuwen!”. Hij keek er door en werd steeds enthousiaster. Hij gaf de pentascoop door aan Bram, die ook al zo opgetogen reageerde. Bij Floris was het al niet anders. Jasper werd heel erg nieuwsgierig. Zeker toen Rosa uitriep dat ze allemaal mooie plekken voor zich zag uit het Land van Cuijk met blinkend goud.

“Ja, er is volgens mij niet één schat, maar er zijn er veel meer”, riep Jasper uit. “Kom we gaan ze zoeken!”

Inmiddels hadden zich op plein allemaal mensen verzameld en ze juichten het vijftal toe toen ze op hun paarden sprongen. “Wees zuinig op de pentascoop, gebruik hem slechts als jullie met z’n vijven zijn en… laat je niet afschrikken!”, riep de broeder toen ze wegreden.

Wat zou hij daarmee bedoelen, dacht Jasper, maar hij zat zo vol adrenaline en zijn vrienden reden zo snel vooruit dat hij geen tijd had om er over na te denken. Vastberaden waren ze, de uitverkorenen. Zij zouden de eeuwenoude schat vinden. Helemaal in de ban van hun avontuur, hadden ze niet door dat ze vanuit de struiken bespied werden en ook de in het zwart gehulde ruiters die achter hen aanreden, merkten ze niet op.